DUTCH-2023-1025

Primary tabs

rrajchel@hotmail.com's picture

DUTCH-2023-1025

Subjects: 

Bookmark to learn: Login to use bookmarks.

Bookmark to learn: Login to use bookmarks.

Add to collection ... add DUTCH-2023-1025 to your collections:

Help using Flashcards ...just like in real life ;)

  1. Look at the card, do you know this one? Click to flip the card and check yourself.
  2. Mark card Right or Wrong, this card will be removed from the deck and your score kept.
  3. At any point you can Shuffle, Reveal cards and more via Deck controls.
  4. Continue to reveal the wrong cards until you have correctly answered the entire deck. Good job!
  5. Via the Actions button you can Shuffle, Unshuffle, Flip all Cards, Reset score, etc.
  6. Come back soon, we'll keep your score.
    “Repetition is the mother of all learning.”
  7. Signed in users can Create, Edit, Import, Export decks and more!.

Bookmark to learn: Login to use bookmarks.

Share via these services ...

Email this deck:

Right: #
Wrong: #
# Right & # Wrong of #

NL

EN

daarna

then

dus

so

eerder

earlier

eigenlijk

actually

heleboel

lot

hierover

about this

naartoe

to

toen

when

vaker

often

vooral

mainly

want

because

weleens

sometimes

al

all (before articles and pronouns)

alle

all (1-before plural nouns and before uncountable singular nouns. 2-predictive (plural)

allebei

both (of them) Predictive

allebei de

both (of them) Dependent (before a noun)

allemaal

all (predictive)

allen

all, everyone (only to refer to persons (1-independent (very formal) 2-predictive)

alles

everything (independent and singular)

als

if

beide

both (of them) 1-dependent (before a noun) 2-independent, refering to things

beiden

both (of them) Independent, refering to persons

bijzondere

special

daarna

then

diverse

several (before plural nouns)

dus

So

een keer

once

een paar

some, a couple of (before plural nouns)

eigenlijk

actually

elk(e)

each (singular (1-before singular nouns 2-predictive 3-independent)

enige

some, a few (before plural nouns)

enkele(n)

some, a few (1-before plural nouns 2-independent, referring to plural nouns)

heen

to

ieder

each

ieder(e)

every (singular 1-before singular nouns 2-predictuve 3-independent (formal)

iedereen

everyone, anyone (independent and singular)

iemand

noone (independent and singular)

iets

something (independent and singular)

meestal

generally

men

one (independent and singular)

menig

quite a few (before singular nouns)

menigeen

quite a few people ('many a man') (Independent)

meteen

immediately

niets

nothing (independent ans singular)

nodig

necessary

nog

yet

ongeveer

about

sommig

some, certain (before singular het-nouns)

sommige

some, certain (1-before singular de-nouns 2-before plural nouns 3-independent, referring to things (plural)

sommigen

some (1-Independent, referring to persond (plural)

tegenlijk

against

tenminste

at least

vaak

often

veel, vele

many (1-before plural nouns 2-before singular uncountable nouns

velen

many (Independent, referring to plural nouns (persons)

verscheidene

several (before plural nouns)

verschillende

several (before plural nouns)

vroeg

early

waarom

Why

wat

some, a bit of, a couple of (before plural and singular nouns)

weinig

few (1-before plural nouns 2-before singular uncountable nouns)

weinigen

few (independent, referring to plural nouns (persons)

wel slagen voor het exam

pass the exam

weleens

sometimes

zo vaak

so often

aanbod

offer

betaalbaar

affordable

bijles

tutoring

brugklas

first grade

erdrietig

sad

gedaan

is done

geweest

been

indruk

impression

klasgenoten

classmates

kwijtraken

lose

leerplichting

compulsory education

letterlijk

literal

loslaten

letting go

lukte niet

did not work

meegekregen

received

meegemaakt

experienced

omzet

turnover (revenue?)

onderzoek

research

opgroeide

grew up

oplossing

solution

opvoeding

upbringing

overheid

government

particulier

private

rekenles

math lesson

schukdig

guilty

sfeer

realm, atmosphere

sferen

spheres

tegelijkertijd

at the same time

toneel

theater

uitgekozen

chosen

uitvoeren

have it carried out

verdrietig

sad

vergelijkbare

similar

verschil

differance

verwacht

expected

voegwoorden

conjunctpions

wennen

get used to

wist

knew

aardig

nice

afdeling

department

afschuwelijk

awful

afsproken

agreed

bedacht

invented

bekenden

acquaintances

belachelijk

rediculous

Beschikbaar

Available

Bezorgtijd

Delivery time

botsing

crash

dozen

Boxes

ernstig

serious

even

for a bit

geklus

odd job

genoeg

enough

gepast

appropriate

geregeld

organized

gevallen

fallen

geweest

been

geweldig

awesome

herfst

autumn

hetzelfde

the same

hoe bedoel je

what do you mean

interdaad

indeed

kassajuffrouw

cashier

keer

time

kroeg

pub

lui

lazy

lullig

silly

nadenken

think it over

nagedacht

thought

neven

cousins

nichten

nieces

oefentoets

practice test

onbekende

unknown

ongeluk

accident

opdracht

Job

opdrachten

assignments

oplossing

solution

opschieten

Hurry up

overhemd

shirt

overmorgen

the day after tomorrow

petje

cap

plotseling

suddenly

recept

recipe

samenvatting

resume

spannend

exciting

stift

marker

streep

stripe

stuurverwarming

steering wheel heater

sukkel

softy

tegenwoordig

nowadays

terugsturen

return

toekomst

future

toemaar

go ahead

toevoeging

addition

uitnodiging

invitation

verdient

deserves

verdiepingen

floors

vergadering

meeting

vergaderingen

meetings

verhaaltje

story

verkiezingen

elections

volkslied

anthem

wiskunde

math

zeurkous

nag

zoiets

something like that

orde houden

keep order

steeds meer

increasingly

steeds vaker

increasingly

als een raket

like a rocket

11 kilometer heen en 11 kilometer terug

11 kilometers there and 11 kilometers back

aanvullend onderwijs

additional education

als ze specifiek over het onderwerp gaat doorvragen, sluit jean zich af. maar terwijl ze bezig zijn met iets anders, is er soms heel kort een gesprekje mogelijk. mercy merkt de invoed van het feit dat zij en haar dochter lange tijd gescheiden van elkaar heben geleefd. Voordat jean naar nederlands kwam - en daarna, toen ze terugging naar kenia, weer.

When she asks specific questions about the subject, Jean shuts down. but while they are busy with something else, a very brief conversation is sometimes possible. Mercy notices the influence of the fact that she and her daughter have lived separately for a long time. Before Jean came to the Netherlands - and after that, when she went back to Kenya, again.

bij wie ze terecht kon

who she could turn to

daarom achterstand oploopt

therefore falling behind

dat blijkt uit

that appears from

de taal gewoon proberen te beheersen (just trying to master the language)

de taal gewoon proberen te beheersen (just trying to master the language)

die jongen is degene die me gepest heeft

that boy is the one who bullied me

een op de vier

one in four

en daardoor is er afstand ontstaan

and that has created distance

fors gestegen

increased considerably

geeft gebracht

has brouoght

gemende gevoelens

mixed feelings

hoe het voelt

how it feels

huiswerkbegeleiding

homework accompaniment

maar ik vind dat ze nog steeds veel ondersteuning nodig heeft (but I think she still needs a lot of support)

maar ik vind dat ze nog steeds veel ondersteuning nodig heeft (but I think she still needs a lot of support)

maar jij geeft gewoon op (but you just give up)

maar jij geeft gewoon op (but you just give up

negatief beeld

negative image

nemen volwassenen beslissingen

adults make decisions

ondermaats = onvoldoende

substandard

onderzoek blijkt

research shows

over het onderwerp gaat doorvragen

questions about the subject

plotseling alle vakken

suddenly all subjects

rondvragen

ask around

schakelklas

transition class

vaak voor zaken

...often for business...

woonde nog

still lived

ze moeten steeds meer zelf beslissen (they increasingly have to decide for themselves)

ze moeten steeds meer zelf beslissen (they increasingly have to decide for themselves

zij dacht

she thought

zodat het niet verkeerd gaat

so that things don't go wrong

al gelezen

already read

als het mooie weer is

when the weather is nice

als ik naar huis ga

when I go home

als ik zak, dan gaat mijn vader niet een appartement kopen voor mij

if I fail, my father is not going to buy me an apartment

als toetje

for dessert

als we aankomen

when we arrive

bedoel je

you mean

beetje raar

a bit strange

begrafenis

funeral

behalve ik

except for me

belangrijk en onbelangrijk

important and unimportant

ben je toen bij hans anders geweest

were you with Hans differently then?

bent u voldoende ingeburgerd

are you sufficiently established

bij het examen

at the exam

daarna is er een wandeling

then there is a walk

dan kun je lezen wie deze trump is

then you can read who this trump is

dan spreken we precies alles af

then we agree on everything

dat betekent

that means

dat dacht ik al

I thought so

dat geloof ik graag, maar het kan niet

I'd like to believe that, but it's not possible

dat is ook lastig

that is also difficult

dat klopt

that's right

dat lusten jullie toch wel allebei

you both like that

dat moet je vriendin zelf maar regeien

your girlfriend has to arrange that herself

dat snap ik

I get that

dat wist ik niet

I did not know that

dat zegt mijn docent tegen mij ook

That's what my teacher tells me too

die vergadering is dan wel afgelopen

that meeting is over

dieren hebben last van plastic

animals suffer from plastic

doe effe

do it

doe ik zeker

I certainly will

dus dit is nu het beste

so this is the best now

dus jij wilt niet elke dag

so you don't want every day

dus jjij bestelt tien truien en je stuurt negen truien terug

so you order ten sweaters and you send nine sweaters back

dus, daarom

So thats why

een fiets in de sloot gooien

throwing a bicycle into a ditch

eerder later

earlier, later

eergisteren

the day before yesterday

eerst even slagen

succeed first

en daarom

and therefore

en ik niet. dus

and I do not. So

en mooie weer dus

and nice weather

en nu de deur uit jij. wegwezen!

and now out the door you. get out!

even mijn haar kammen

comb my hair

even mijn jas aandoen

put on my coat

flees hebben we niet nodig

we don't need flees

ga je gang

go ahead

ga je niet liever echt shoppen

don't you rather go shopping

ga jij nou maar lekker naar het strand morgen

why don't you go to the beach tomorrow

gaat nog iemand mee

someone else is coming

gaat nog naar het kinderdagverblijf

still goes to daycare

gecondoleerd

sorry for your loss

geen van beide

neither (of them) 1-dependent (before a noun) 2-independent, referring to things

geen van beiden

neither (of them) 1-independent, referring to things

geen verstand

no sense

gelukkig dichtbij

luckily close by

graag gedaan

Don't mention it

heeft nog wel

still has

heel apart

very strange

het is nog geen zes uur, dus hij is nog open

it's not even six o'clock, so it's still open

huishouden doen

doing the household

ik bedoel: als je een huisdier kiest

I mean: if you choose a pet

ik ben bezig

I'm busy

ik ben jaloers

I'm jealous

ik ben liever lui dan moe

I'd rather be lazy than tired

ik ben niet tevreden

I am not content

ik ben nog even bezig

I'm still busy

ik ben nog nooit in het ziekenhuis geweest

I've never been to hospital

ik bestel veel meer dan ik nodig heb

I order much more than I need

ik denk dat het komt door de computer

I think it's because of the computer

ik denk na

I am thinking

ik ga meteen opzoek

I'll look right away

ik heb er geen last van

It does not bother me

ik heb er geen verstad van

I don't understand it

ik heb geen spijt

I have no regrets

ik heb geen zin om te koken

I don't feel like cooking

ik heb geen zin te wachten

I don't feel like waiting

ik heb niet veel nodig

i don't need much

ik hoef dus niet naar

so I don't have to

ik hoef niet

I do not need

ik hou niet zo van

I do not really like

ik komeraan

I'm coming

ik krijg nu al bericht terug van haar

I'm already getting a message back from her

ik snap het

I get it

ik snap het

I get it

ik trakteer haar

I treat her

ik vind dat maf

I think that's crazy

ik weet het nog niet

I do not know yet

ik weet het nog niets

I don't know anything yet

ik weet nu nog niet wanneer ik op vakantie wil

I don't know when I want to go on vacation yet

ik wel

I do

ik wil het eigenlijk wel

I actually want it

ik wist niet dat je handig bent

I didn't know you were handy

ik word een beetje bang

I'm getting a little scared

ik zal even de televisie

I'll turn on the television

ik zat al op de fiets

I was already on the bike

ik zeur altijd

I always whine

ik zie het meteen

i see it right away

ik zit even te studeren

I'm studying for a while

is dat verplicht

is that mandatory

is er nog cola

is there still coke

ja, dat klopt

Yes that's right

ja, zeker weten

Yes for sure

je heb gelijk

you are right

je hebt ervaring

you have experience

je hebt gekozen

you have chosen

je lijkt wel een dominee

you look like a pastor

je stemt vast en zeker op de groene partij

you definitely vote for the green party

je verdient het

you deserve it

je vriend komt vanavond even naar haar computer

your friend is coming over to her computer tonight

jij bent maf

you are crazy

kant en klaar

ready

kijk eens ('kijkus')

have a look ('look')

kijk even

check

kijk zelf maar

see for yourself

kinderopvang in de creche

childcare in the nursery

komt gewoon

just comes

krijg ik nog koffie?

can i still get coffee?

laat eens zien

let me see

lastig

annoying

lijkt me saai

seems boring to me

luister naar mij

listen to me

maakt niet uit

does not matter

maar die is verbouwd

but it has been renovated

maar het duurt nog drie maanden

but it will take another three months

maar jij hoeft geen zware dozen te sjouwen

but you don't have to lug heavy boxes

maar lastig zo'n tuin

but such a garden

maar vandaag dus niet

but not today

makkelijkst

easiest

Mijn ouders wonen dichtbij

My parents live close by

mijn vriend kan alles dus

my friend can do anything

misschien hebben we frisdrank nodig

maybe we need soda

moet je langs een brillenwinkel

you have to go to an eyewear store

nee, maar wel brood

no, but bread

nieuwsgierig

curious

niveau

level

nog andere kinderen

other children

nog bedankt voor het recept

thanks again for the recipe

nog contact

still in touch

nog een kleuter

another toddler

nog reparen

still repair

oh pech dus. een buiop je kop

oh bad luck. a storm in your head

om 9 am met sjouwen

at 9 am with lugging

om informatie

for information

opdrachten op papier

assignments on paper

openbaar vervoer

public transport

over geld verdienen

about making money

pak je jij het bestek nog even uit de keuken

you grab the cutlery from the kitchen

sterk nog een keer

strong one more time

toen begon het plotseling te regenen

then suddenly it started to rain

uitrusten

to rest

valt wel mee toch

it's okay though

vast en zeker

surely

vind je ooks zoiets

do you find something like that

waar kletsen jullie over

what are you talking about

wacht even

wait a second

wacht maar

just wait

wanneer was jij voor het laastst in het ziekenhuis

when was the last time you were in hospital

wat bedoel je

what do you mean

wat is erger

what's worse

wat weet je toch

what do you know

wat wil je weten

what do you want to know

we hebben inderdaad geen huiswerk

we don't have homework

we hebben niet zo veel nodig

we don't need that much

we kletsen later wel verder

we'll chat later

weet hoe je moet zoeken

know how to search

weet ik veel

I do not know

welk beroep vind je leuk

what profession do you like

werkse he

working huh

wie weet

who knows

wordt veel te duur

becomes way too expensive

you hebt vast en zeker een goed recept

you certainly have a good recipe

zal ik meegaan

shall I go with you

zo is het wel genoeg

that's enough

zoals ik al zei

like I said

z'on reis

his journey

zullen we het doen

shall we do it

zullen we maar een pizza laten komen

let's get a pizza

aaien (ik-aai; jij-aait; jij?-aai; hij-aait; zij-aait ;wij-aaien; jullie-aaien; zij-aaien ;VTT-geaaid GS- VZ-)

to pet ()

aan-doen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)

to put on ()

aan-kleden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)

to dress, to decorate ()

aan-komen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)

to arrive ()

aan-zetten (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)

to turn off ()

af-gesproken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT-afgesproken GS- VZ-af)

agreed to meet ()

af-spreken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-af)

to speak to ()

af-wassen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-af VZ-af)

to wash ()

bakken (ik-bak; jij-bakt; jij?-bak; hij-bakt; zij-bakt ;wij-bakken; jullie-bakken; zij-bakken ;VTT-gebakken GS- VZ-)

to bake, to fry ()

bedoelen (ik-bedoel; jij-bedoelt; jij?-bedoel; hij-bedoelt; zij-bedoelt ;wij-bedoulen; jullie-bedoulen; zij-bedoulen ;VTT-bedoeld GS- VZ-)

to mean ()

beginnen (ik-begin; jij-begint; jij?-begin; hij-begint; zij-begint ;wij-beginnen; jullie-beginnen; zij-beginnen ;VTT-begonnen GS- VZ-)

to begin ()

beloven (ik-beloof; jij-belooft; jij?-beloof; hij-belooft; zij-belooft ;wij-beloven; jullie-beloven; zij-beloven ;VTT-beloofd GS- VZ-)

to promise ()

beschermen (ik-bescherm; jij-beschermt; jij?-bescherm; hij-beschermt; zij-beschermt ;wij-beschermen; jullie-beschermen; zij-beschermen ;VTT-beschermd GS- VZ-)

to protect ()

bestaan (ik-besta; jij-bestaat; jij?-besta; hij-bestaat; zij-bestaat ;wij-bestaan; jullie-bestaan; zij-bestaan ;VTT-bestaan GS- VZ-)

to exist ()

bestellen (ik-bestel; jij-bestelt; jij?-bestel; hij-bestelt; zij-bestelt ;wij-bestellen; jullie-bestellen; zij-bestellen ;VTT-besteld GS- VZ-)

to order ()

besturen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to steer ()

betalen (ik-betaal; jij-betaalt; jij?-betaal; hij-betaalt; zij-betaalt ;wij-betalen; jullie-betalen; zij-betalen ;VTT-betaald GS- VZ-)

to pay, to pay for ()

bewaren (ik-bewaar; jij-bewaart; jij?-bewaar; hij-bewaart; zij-bewaart ;wij-bewaren; jullie-bewaren; zij-bewaren ;VTT-bewaard GS- VZ-)

to hold, preserve, keep ()

bieden (ik-bied; jij-biedt; jij?-bied; hij-biedt; zij-biedt ;wij-bieden; jullie-bieden; zij-bieden ;VTT-geboden GS- VZ-)

to offer, to make a bid ()

bijten (ik-bijt; jij-bijt; jij?-bijt; hij-bijt; zij-bijt ;wij-bijten; jullie-bijten; zij-bijten ;VTT-gebeten GS- VZ-)

to bite ()

binden (ik-bind; jij-bindt; jij?-bind; hij-bindt; zij-bindt ;wij-binden; jullie-binden; zij-binden ;VTT-gebonden GS- VZ-)

to tie ()

blazen (ik-blaas; jij-blaast; jij?-blaas; hij-blaast; zij-blaast ;wij-blazen; jullie-blazen; zij-blazen ;VTT-geblazen GS- VZ-)

to blow ()

blijven (ik-blijf; jij-blijft; jij?-blijf; hij-blijft; zij-blijft ;wij-blijven; jullie-blijven; zij-blijven ;VTT-gebleven GS- VZ- )

to stay ()

boos (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...op)

to be angry about / with ()

bouwen (ik-bouw; jij-bouwt; jij?-bouw; hij-bouwt; zij-bouwt ;wij-bouwen; jullie-bouwen; zij-bouwen ;VTT-gebouwd GS- VZ-)

to build ()

brengen (ik-breng; jij-breng; jij?-brengt; hij-brengt; zij-brengt ;wij-brengen; jullie-brengen; zij-brengen ;VTT-gebracht GS-weg VZ- )

to bring, to take ()

condoleren (ik-condoleer; jij-condoleert; jij?-cordoleer; hij-condoleert; zij-condoleert ;wij-condoleren; jullie-condoleren; zij-condoleren ;VTT-gecondoleerd GS- VZ-met)

to give condolences to ( )

checken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)

to check in ()

checken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-uit VZ-)

to check out ()

dansen (ik-dans; jij-danst; jij?-dans; hij-danst; zij-danst ;wij-dansen; jullie-dansen; zij-dansen ;VTT-gedanst GS- VZ-)

to dance ()

denken (ik-denk; jij-denkt; jij?-denk; hij-denkt; zij-denkt ;wij-denken; jullie-denken; zij-denken ;VTT-gedacht GS- VZ-aan)

to think of ()

na-denken (ik-denk; jij-denkt; jij?-denk; hij-denkt; zij-denkt ;wij-denken; jullie-denken; zij-denken ;VTT-gedacht GS-na VZ- )

to think over ()

dicht-doen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to close ()

doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)

to do ()

meedoen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-mee?aan)

to participate in ()

dol (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...op)

to be crazy about ()

dragen (ik-draag; jij-draagt; jij?-draag; hij-draagt; zij-draagt ;wij-dragen; jullie-dragen; zij-dragen ;VTT-gedragen GS- VZ-)

to wear ()

drinken (ik-drink; jij-drinkt; jij?-drink; hij-drinkt; zij-drinkt ;wij-drinken; jullie-drinken; zij-drinken ;VTT-gedronken GS- VZ-)

to drink ()

eisen (ik-eis; jij-eist; jij?-eis; hij-eist; zij-eist ;wij-eisen; jullie-eisen; zij-eisen ;VTT-ge ist GS- VZ-)

to demand ()

eten (ik-eet; jij-eet; jij?-eet; hij-eet; zij-eet ;wij-eten; jullie-eten; zij-eten ;VTT-gegeten GS- VZ-)

to eat ()

feliciteren (ik-feliciteer; jij-feliciteert; jij?-feliciteer; hij-feliciteert; zij-feliciteert ;wij-feliciteren; jullie-feliciteren; zij-feliciteren ;VTT- GS- VZ-met)

to congratulate with ()

weg-gaan (ik-ga; jij-gaat; jij?-ga; hij-gaat; zij-gaat ;wij-gaan; jullie-gaan; zij-gaan ;VTT-gegaan GS-weg VZ- )

to go ()

gaan (ik-ga; jij-gaat; jij?-ga; hij-gaat; zij-gaat ;wij-gaan; jullie-gaan; zij-gaan ;VTT-gegaan GS- VZ-naar)

to go ()

zijn (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn?op)

to be crazy about ()

genieten (ik-geniet; jij-geniet; jij?-geniet; hij-geniet; zij-geniet ;wij-genieten; jullie-genieten; zij-genieten ;VTT- GS- VZ-van)

to enjoy ()

geloven (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to believe ()

geven (ik-geef; jij-geeft; jij?-geef; hij-geeft; zij-geeft ;wij-geeft; jullie-geven; zij-geven ;VTT- GS- VZ-aan)

to give to ()

weg-gooien (ik-gooi; jij-gooit; jij?-gooi; hij-gooit; zij-gooit ;wij-gooien; jullie-gooien; zij-gooien ;VTT-gegooid GS-weg VZ-weg)

to throw, to cast ()

groeien (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to grow ()

halen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)

to retrieve ()

hebben (ik-heb; jij-hebt; jij?-heb; hij-heeft; zij-heeft ;wij-hebben; jullie-hebben; zij-hebben ;VTT-gehad GS- VZ-)

to have ()

hebben (ik-heb; jij-hebt; jij?-heb; hij-heeft; zij-heeft ;wij-hebben; jullie-hebben; zij-hebben ;VTT-gehad GS- VZ-zin?in)

to feel like (having) ()

herinneren (ik-herinner; jij-herinnert; jij?-herinner; hij-herinnert; zij-herinnert ;wij-herinneren; jullie-herinneren; zij-herinneren ;VTT-herinnerd GS- VZ-)

to remember ()

hopen (ik-hoop; jij-hoopt; jij?-hoop; hij-hoopt; zij-hoopt ;wij-hopen; jullie-hopen; zij-hopen ;VTT-gehoopt GS- VZ-)

to hope ()

horen (ik-hoor; jij-hoort; jij?-hoor; hij-hoort; zij-hoort ;wij-horen; jullie-horen; zij-horen ;VTT-gehoord GS- VZ-)

to hear ()

houden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-van)

to love ()

huilen (ik-huil; jij-huilt; jij?-huil; hij-huilt; zij-huilt ;wij-huilen; jullie-huilen; zij-huilen ;VTT-gehuild GS- VZ-)

to cry ()

huren (ik-huur; jij-huurt; jij?-huur; hij-huurt; zij-huurt ;wij-huren; jullie-huren; zij-huren ;VTT-gehuurd GS- VZ-)

to rent ()

in-leveren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)

to hand in ()

in-pakken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)

to pack ()

in-stappen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)

to put in ()

in-vullen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to fill in ()

kauwen (ik-kauw; jij-kauwt; jij?-kauw; hij-kauwt; zij-kauwt ;wij-kauwen; jullie-kauwen; zij-kauwen ;VTT-kauwde(n) GS- VZ-)

to chew ()

kiezen (ik-kies; jij-liest; jij?-kies; hij-kiest; zij-kiest ;wij-kiezen; jullie-kiezen; zij-kiezen ;VTT-gekozen GS- VZ-)

to choose ()

kijken (ik-kijk; jij-kijkt; jij?-kijk; hij-kijkt; zij-kijkt ;wij-kijken; jullie-kijken; zij-kijken ;VTT-gekeken GS-na VZ-)

to see ()

kijken (ik-kijk; jij-kijkt; jij?-kijk; hij-kijkt; zij-kijkt ;wij-kijken; jullie-kijken; zij-kijken ;VTT-gekeken GS- VZ-naar)

to see ()

klinken (ik-klink; jij-klinkt; jij?-klink; hij-klinkt; zij-klinkt ;wij-klinken; jullie-klinken; zij-klinken ;VTT-geklonken GS- VZ-)

to sound, to klink (glasses), to rivet ()

komen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-aan VZ-)

to arrive ()

koken (ik-kook; jij-kookt; jij?-kook; hij-kookt; zij-kookt ;wij-koken; jullie-koken; zij-koken ;VTT-gekoken GS- VZ-)

to cook, boil ()

kopen (ik-koop; jij-koopt; jij?-koop; hij-koopt; zij-koopt ;wij-kopen; jullie-kopen; zij-kopen ;VTT-gekoocht GS- VZ-)

to buy ()

krijken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to get ()

kunnen (ik-kan; jij-kunt; jij?-kun; hij-kan; zij-kan ;wij-kunnen; jullie-kunnen; zij-kunnen ;VTT-gekund GS- VZ-)

to be able to ()

kwammen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to come ()

lachen (ik-lach; jij-lacht; jij?-lach; hij-lacht; zij-lacht ;wij-lachen; jullie-lachen; zij-lachen ;VTT-gelachen GS- VZ-)

to laugh ()

leren (ik-leer; jij-leert; jij?-leer; hij-leert; zij-leert ;wij-leren; jullie-leren; zij-leren ;VTT-geleerd GS- VZ-)

to teach, to learn ()

leven (ik-leef; jij-leeft; jij?-leef; hij-leeft; zij-leeft ;wij-leven; jullie-leven; zij-leven ;VTT-geleefd GS- VZ-)

to live ()

in-leveren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-in VZ-)

to hand in ()

lezen (ik-lees; jij-leest; jij?-lees; hij-leest; zij-leest ;wij-lezen; jullie-lezen; zij-lezen ;VTT-gelezen GS- VZ-)

to read ()

liggen (ik-lig; jij-lig; jij?-ligt; hij-lig; zij-ligt ;wij-liggen; jullie-liggen; zij-liggen ;VTT-gelegen GS- VZ-)

to lie. Gaan liggen - to lie down ()

lijken (ik-lijk; jij-lijkt; jij?-lijk; hij-lijkt; zij-lijkt ;wij-lijken; jullie-lijken; zij-lijken ;VTT-geleken GS- VZ-op)

to like ()

lopen (ik-loop; jij-loopt; jij?-loop; hij-loopt; zij-loopt ;wij-lopen; jullie-lopen; zij-lopen ;VTT-gelopen GS- VZ-)

to walk ()

luisteren (ik-luister; jij-luistert; jij?-luister; hij-luistert; zij-luistert ;wij-luisteren; jullie-luisteren; zij-luisteren ;VTT-geluisterd GS- VZ-naar)

to listen ()

maken (ik-maak; jij-maakt; jij?-maak; hij-maakt; zij-maakt ;wij-maken; jullie-maken; zij-maken ;VTT-gemaakt GS- VZ-)

to make ()

meedoen (ik- ; jij- ; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-aan)

to participate in ()

moeten (ik-moet; jij-moet; jij?-moet; hij-moet; zij-moet ;wij-moeten; jullie-moeten; zij-moeten ;VTT-gemoeten GS- VZ-)

to have to, to must, to be abliged to ()

mogen (ik-mag; jij-mag; jij?-mag; hij-mag; zij-mag ;wij-mogen; jullie-mogen; zij-mogen ;VTT-gemogen GS- VZ-)

to be allowed / permitted to, to like, to may (be) ()

nadenken (ik-ik denk na... dat ik nadenk?; jij-jij/u denkt na? dat jij/u nadenkt?; jij?-denk jij na? Denkt u na?; hij-hij denkt na? dat hij nadenkt; zij-zij denkt na? dat zij nadenkt ;wij-wij denken na.. Dat wij nadenken; jullie-; zij- ;VTT-ik heb nadenken GS- VZ-)

think it over ()

nemen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-mee?met)

to take along ()

na-denken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-na VZ-)

to think of ()

na-kijken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-na VZ-)

to check ()

ontmoeten (ik-ontmoet; jij-ontmoet; jij?-ontmoet; hij-ontmoet; zij-ontmoet ;wij-ontmoeten; jullie-ontmoeten; zij-ontmoeten ;VTT- GS- VZ-)

to meet ()

op-bellen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)

to call ()

open-doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)

to open ()

op-eten (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to eat ()

op-halen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-op VZ-)

to retrieve ()

op-passen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to watch out, to beware ()

in-pakken (ik-pak; jij-pakt; jij?-pak; hij-pakt; zij-pakt ;wij-pakken; jullie-pakken; zij-pakken ;VTT-gepakt GS-in VZ-)

to take ()

op-passen (ik-pas; jij-past; jij?-pas; hij-past; zij-past ;wij-passen; jullie-passen; zij-passen ;VTT-gepart GS-op VZ-)

to fit ()

praten (ik-praat; jij-praat; jij?-praat; hij-praat; zij-praat ;wij-praten; jullie-praten; zij-praten ;VTT-gepraat GS- VZ-)

to talk, speak, chat, gab ()

raken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to hit ()

regelen (ik-regel; jij-regelt; jij?-regel; hij-regelt; zij-regelt ;wij-regelen; jullie-regelen; zij-regelen ;VTT-geregeld GS- VZ-)

to organize ()

reizen (ik-reis; jij-reist; jij?-reis; hij-reist; zij-reist ;wij-reizen; jullie-reizen; zij-reizen ;VTT-gereisd GS- VZ-)

to travel ()

rijden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to ride, to drive ()

rennen (ik-ren; jij-rent; jij?-ren; hij-rent; zij-rent ;wij-rennen; jullie-rennen; zij-rennen ;VTT-gerend GS- VZ-)

to run ()

ruilen (ik-ruil; jij-ruilt; jij?-ruil; hij-ruilt; zij-ruilt ;wij-ruilen; jullie-ruilen; zij-ruilen ;VTT-reruild GS- VZ-)

to exchange ()

werken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-samen VZ- )

to work toether ()

werken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-met)

to work toether ()

samen-wonen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to work together ()

scheiden (ik-scheid; jij-scheidt; jij?-scheid; hij-scheidt; zij-scheidt ;wij-scheiden; jullie-scheiden; zij-scheiden ;VTT-gescheiden GS- VZ-van)

to be divorced from ()

schoon-maken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-schoon? VZ-)

to make clean ()

schrijven (ik-schrif; jij-schrift; jij?-schrijf; hij-schrijft; zij-schrijft ;wij-schrijven; jullie-schrijven; zij-schrijven ;VTT-geschreven GS- VZ-)

to write ()

shoppen (ik-shop; jij-shopt; jij?-shop; hij-shopt; zij-shopt ;wij-shopen; jullie-shopen; zij-shopen ;VTT-geshopt GS- VZ-)

to shop ()

sjouwen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to carry ()

slagen (ik-slaag; jij-slaagt; jij?-slaag; hij-slaagt; zij-slaagt ;wij-slagen; jullie-slagen; zij-slagen ;VTT-geslaagd GS- VZ-voor)

to succeed at ()

uit-slapen (ik-slaap; jij-slaapt; jij?-slaap; hij-slaapt; zij-slaapt ;wij-slapen; jullie-slapen; zij-slapen ;VTT-geslapen GS-uit VZ-)

to sleep ()

snijden (ik-snijd; jij-snijdt; jij?-snijd; hij-snijdt; zij-snijdt ;wij-snijden; jullie-snijden; zij-snijden ;VTT-gesneden GS- VZ-)

to cut, carve ()

solliciteren (ik-soliciteer; jij-soliciteert; jij?-soliciteer; hij-soliciteert; zij-soliciteert ;wij-soliciteren; jullie-soliciteren; zij-soliciteren ;VTT-gesolliciteerd GS- VZ-naar)

to apply for ()

spelen (ik-speel; jij-speelt; jij?-speel; hij-speelt; zij-speelt ;wij-spelen; jullie-spelen; zij-spelen ;VTT-gespeeld GS- VZ-)

to play ()

af-spreken (ik-spreek; jij-spreekt; jij?-spreek; hij-spreekt; zij-spreekt ;wij-spreken; jullie-spreken; zij-spreken ;VTT-gesproken GS-af VZ-)

to speak to ()

staan (ik-sta; jij-staat; jij?-sta; hij-staat; zij-staat ;wij-staan; jullie-staan; zij-staan ;VTT-gestaan GS- VZ-)

to stand ()

stekken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-over)

to cross ()

stemmen (ik-stem; jij-stemt; jij?-stem; hij-stemt; zij-stemt ;wij-stemmen; jullie-stemmen; zij-stemmen ;VTT-gestemd GS- VZ-op)

to vote for ()

in-stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS-in VZ- )

to stop ()

uit-stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS-uit VZ- )

to stop ()

stoppen (ik-stop; jij-stopt; jij?-stop; hij-stopt; zij-stopt ;wij-stoppen; jullie-stoppen; zij-stoppen ;VTT-gestopt GS- VZ-met)

to stop ()

sturen (ik-stuur; jij-stuurt; jij?-stuur; hij-stuurt; zij-stuurt ;wij-sturen; jullie-sturen; zij-sturen ;VTT-gestuurd GS- VZ-)

to send ()

terugsturen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to return, to give something back ()

terugkomen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to return, to come back, to recur, to revert ()

tevreden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-zijn...met)

to be satisfied with ()

trakteren (ik-trakteer; jij-trakteert; jij?-trakteer; hij-trakteert; zij-trakteert ;wij-trakteren; jullie-trakteren; zij-trakteren ;VTT-getrakteerd GS- VZ-)

to treat ()

trekken (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-ver VZ-)

to leave, to depart ()

trouwen (ik-trouw; jij-trouwt; jij?-trouw; hij-trouwt; zij-trouwt ;wij-trouwen; jullie-trouwen; zij-trouwen ;VTT-getrouwd GS- VZ-met)

to be married to ()

uit-doen (ik-doe; jij-doet; jij?-doe; hij-doet; zij-doet ;wij-doen; jullie-doen; zij-doen ;VTT-gedaan GS- VZ-)

turn off, put out, extinguish ()

uit-kleden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to undress ()

uit-pakken (ik-pak; jij-pakt; jij?-pak; hij-pakt; zij-pakt ;wij-pakken; jullie-pakken; zij-pakken ;VTT-gepakt GS-uit VZ-)

to unpack ()

uit-stappen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS-uit VZ-)

to take out, to unclog ()

vallen (ik-val; jij-valt; jij?-val; hij-valt; zij-valt ;wij-vallen; jullie-vallen; zij-vallen ;VTT-gevallen GS- VZ-)

to fall ()

verdienen (ik-verdien; jij-verdient; jij?-verdien; hij-verdient; zij-verdient ;wij-verdieren; jullie-verdieren; zij-verdieren ;VTT-verdiend GS- VZ-)

to deserve ()

verkopen (ik-verkoop; jij-verkoopt; jij?-verkoop; hij-verkoopt; zij-verkoopt ;wij-verkopen; jullie-verkopen; zij-verkopen ;VTT-verkocht GS- VZ-)

to sell ()

verliezen (ik-verlies; jij-verliest; jij?-verlies; hij-verliest; zij-verliest ;wij-verliezen; jullie-verliezen; zij-verliezen ;VTT-verloren GS- VZ-van)

to lose from (to) ()

vertellen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to tell ()

vinden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to find ()

vragen (ik-vraag; jij-vraagt; jij?-vraag; hij-vraagt; zij-vraagt ;wij-vragen; jullie-vragen; zij-vragen ;VTT-gevraagd GS- VZ-)

to ask ()

aanvragen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to request ()

wachten (ik-wacht; jij-wacht; jij?-wacht; hij-wacht; zij-wacht ;wij-wachten; jullie-wachten; zij-wachten ;VTT-gewacht GS- VZ-op)

to wait for / on ()

af-wassen (ik-was; jij-wast; jij?-was; hij-wast; zij-wast ;wij-wassen; jullie-wassen; zij-wassen ;VTT-gewassen GS-af VZ-)

to wash ()

weg-brengen (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to take away ()

weg-gooien (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to throw away ()

wennen (ik-wen; jij-went; jij?-wen; hij-went; zij-went ;wij-wennen; jullie-wennen; zij-wennen ;VTT-gewend GS- VZ-aan)

to get used to ()

werken (ik-werk; jij-werkt; jij?-werk; hij-werkt; zij-werkt ;wij-werken; jullie-werken; zij-werken ;VTT-gewerkt GS- VZ- )

to work ()

weten (ik-weet; jij-weet; jij?-weet; hij-weet; zij-weet ;wij-weten; jullie-weten; zij-weten ;VTT-geweten GS- VZ-)

to know ()

willen (ik-wil; jij-wilt; jij?-wil; hij-wil; zij-wil ;wij-willen; jullie-willen; zij-willen ;VTT-gewild GS- VZ-)

to want to, to wish ( )

winnen (ik-win; jij-wint; jij?-win; hij-wint; zij-wint ;wij-winnen; jullie-winnen; zij-winnen ;VTT-gewonnen GS- VZ-van)

to win from ()

wonen (ik-woon; jij-woont; jij?-woon; hij-woon; zij-woon ;wij-wonen; jullie-wonen; zij-wonen ;VTT-gewoond GS- VZ-)

to live, dwell, reside, inhabit ()

worden (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to become, to be, to get, ()

zakken (ik-zak; jij-zakt; jij?-zak; hij-zakt; zij-zakt ;wij-zakken; jullie-zakken; zij-zakken ;VTT-gezaakt GS- VZ-voor)

to fail at ()

zeggen (ik-zeg; jij-zegt; jij?-zeg; hij-zegt; zij-zegt ;wij-zeggen; jullie-zeggen; zij-zeggen ;VTT-gezakt GS- VZ-)

to say, to tell ()

zeuren (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-)

to moan ()

zien (ik-zie; jij-ziet; jij?-zie; hij-ziet; zij-ziet ;wij-zien; jullie-zien; zij-zien ;VTT-gezien GS- VZ-)

to see ()

zijn (ik-ben; jij-bent; jij?-ben; hij-is; zij-is ;wij-zijn; jullie-zijn; zij-zijn ;VTT-geweest GS- VZ-)

to be ()

zin hebben (ik-; jij-; jij?-; hij-; zij- ;wij-; jullie-; zij- ;VTT- GS- VZ-in)

to want / fancy ()

zitten (ik-zit; jij-zit; jij?-zit; hij-zit; zij-zit ;wij-zitten; jullie-zitten; zij-zitten ;VTT-gezeten GS- VZ-)

to sit ()

zoeken (ik-zoek; jij-zoekt; jij?-zoek; hij-zoekt; zij-zoekt ;wij-zoeken; jullie-zoeken; zij-zoeken ;VTT-gezocht GS- VZ-naar)

to search ()

zorgen (ik-zorg; jij-zorgt; jij?-zorg; hij-zorgt; zij-zorgt ;wij-zorgen; jullie-zorgen; zij-zorgen ;VTT-gezorgd GS- VZ-voor)

to care for ()

zullen (ik-zal; jij-zult; jij?-zal; hij-zal; zij-zal ;wij-zullen; jullie-zullen; zij-zullen ;VTT- GS- VZ-)

shall ()

zwemmen (ik-zwem; jij-zwemt; jij?-zwem; hij-zwemt; zij-zwemt ;wij-zwemmen; jullie-zwemmen; zij-zwemmen ;VTT-gezwommen GS- VZ-)

to swim ()

Subjects: